De Latijnse voornaam 
Bartholomeus heeft een hele rij van familienamen voortgebracht. Door apocoperen: 
Barth, minder vaak ook 
Baert, 
/Baat/
en door aferesis: 
Meesen, Mießen, soms ook 
Mees, Meeus, Meehse. Minder vaak voorkomend zijn 
Bertemes (Eifel), 
Bertels (misschien ook wel van Berthold?) en het Latijnse genitief 
Bartholemy.
Bastin /Bastäng/ en de gegermaniseerde schrijfwijzen 
Basting(s) oder Bastengs zijn door aferesis ontstaan en komen vaker voor dan 
Sebastian
(Luik). 
Fabianus werd gelijktijdig slachtoffer van een procope en een apocope, wat tot het plaatselijke antroponiem 
Bings leidde.
Behalve 
Emonts en de zeldzamere verduitste vorm 
Emunds hebben de verschillende takken van een kinderrijke Raerense familie tot ettelijke bijvormen geleid: 
Emonts-pohl (Edmund vom Pfuhl = vijver), 
Emonts-gast (Edmund aus der Gasse = steeg) enz.
Franck /Vrangk/ geldt als een zelfstandige Germaanse voornaam en als afkorting van Franziskus; van hem stammen de vele 
Franssen en 
Fran(t)zen af.
In de 18
e eeuw stichtte 
Arnold Franck het bedevaartsoord Moresnet-Kapel. De componist Cesar Franck (1822-1890) werd in Luik als zoon van Nicolas Joseph Franck, zelf zoon van prominente burgers uit Gemmenich (Völkerich), en Maria Catharina Barbara Frings uit Aken geboren. De allofonen 
Vrancken en 
François komen minder vaak voor.
De Romaanse vorm wordt in Kelmis en in het plaatselijke Waalse dialect zonder neusklank en met klemtoon op de eerste lettergreep 
/Fraaswè/ uitgesproken.
Frings en 
Fryns ziet men veel vaker dan de oorspronkelijke vorm 
Séverin /Severiin/. Hetzelfde geldt voor 
Gustin /Justäng/. Deze aferesis van Augustin wordt ook wel, maar tamelijk zelden in verduitste vorm als 
Güsting(s) geschreven (Hauset). Daarentegen heeft de apocope tot de plaatselijke naam 
Austen geleid.
Heinrichs, Heinen, Hen(d)rich(s), Hendrick(s), Heins, Hennen(?), Henke(n)s zijn vaak voorkomende germaanse vormen, die door immigraties van de families 
Henrard en 
Henrotte werden versterkt. De laatste naam wordt in Plombières als 
/Hejenroot/ uitgesproken, wat duidt op een verfransing van  
Heyenrath (gehucht bij Slenaken, NL Limburg).
Van 
Hubert bestaan er tal van afleidingen: 
Houbben, Huppertz, Hopperets, beide als 
/Hupesch/ uitgesproken. Daar komen de koosnaamvorm 
Hupperman(n) (Kelmis en Gemmenich) en de zeldzame importen Hubert, uit het aangrenzende Wallonië, en 
Huberty uit de Eifel bij.
Naast 
Jans(s)en, Jennes, Johnen, Hansen, Hennes, Hennen(?) vindt men soms ook 
Hans, Hens(en), Johanns en de koosnaamvorm 
Hensgens en 
Jennekens.
De Raerense eigennaam 
Kohnemann laat ons de complexiteit in de psycholinguïstiek van de persoonsaanduiding zien: 
Konrad wordt eerst afgekort, uit luiheid of uit genegenheid, en dan weer van een liefdevol aanhangsel voorzien. Hij komt overeen met de plaatselijke namen 
Conrath, Konrads, Contzen, Kohnen, enz. en hun verkleiningsvorm  
Köttgen en 
Keutgen(s), die beide als 
/Kötsche/ uitgesproken worden (in Wallonië bestaat ook nog de verfranste vorm 
Keutiens).
Krings, Krins, Cryns (in de Eifel 
Kreins) komen van de heden ten dage niet meer
gebezigde uitspraak 
/Kriines/ van de toch al zeldzaam geworden voornnaam 
Quirinus. In een parochieregister uit Gemmenich (1619-1654) vindt men de geschreven vormen 
Crins, Kryns en 
Kreins; deze laatste vorm bevat geen diftong, omdat de "i" na een vocaal een verlenging van de klank betekent, zoals bij de "e" in het Brabants, b.v. in "Maestricht".
Aan beide kanten van de huidige Belgisch-nederlandse grens komt naast 
Leonard (s), Lennartz, Lenaerts, Lenders enz. ook de koosvorm 
Linckens voor, uit de afkorting Lin of Lèn (z.B. in Raeren) met het aanhangsel -ken en de -s van het genitief ontstaan.
In Brabant beschouwt een auteur 
"Linken" als van 
"Katline" afgeleid 
(4).
Naar onze mening kan dat ook van de aferesis 
/Lèèn/ van Helene stammen.
Nicolay(e), Nicola(e)s zijn zeldzamer dan 
Nix, Nicol(l), Cool(s) (ook verduitst 
Kohl), en in het bijzonder 
Klaas, Claes(s)en, Close enz. en de uit Wallonië stammende koosvormen C
olet(t)e /Kolèt/, 
Collin, Colyn /Koliin/, 
Collard, Closset.
De plaatselijke schrijfwijze 
Nyssen, aferesis van (in zijn oorspronkelijke vorm zelden voorkomende) Franse voornaam 
Denis, wordt in het Nederlandse taalgebied vaak 
Nijesen, en onder Duitse invloed 
Niessen, Nießen of zelfs 
Neißen.
Otten is een tamelijk vaak voorkomende naam rond Montzen en in het Nederlandse Zuid-Limburg. De wortel is de Germaanse voornaam 
Otto, afkorting van 
Ottokar, Otfried of 
Otbert. In april 1532 heet de vermoedelijke schrijver van het Hooggerechtshof van de stad Limburg 
"Meister Ot", en dat zowel in de Franse als in de Germaanse inschrijvingen.
De familienaam wordt vandaag de dag met een gesloten 
/Ote/ en de voornaam met een open vocaal 
/ot/ uitgesproken.
Naast 
Reinartz, Reinertz, Rennertz, Reinders enz. vindt men ook vaak de diminutieven 
Rener(i)ken, Rentgens, Renkens, Rinckens, en mogelijk zelfs de verkorte vorm 
Rinck.
De franse vorm 
Renard komt in het Dietse taalgebied zo goed als niet voor, maar de Latijnse genitief 
Renardy wél en zelfs vrij regelmatig.
Schils, Schiltz ('
des Gils') enz. is mogelijk door samentrekking met het bepaald lidwoord in genitief ontstaan, zoals in het Nederlandse 
Slangen ("
des Langen") of 
Swaelen ("
des Waelen" = des Wallonischen).
"
Aegilius", bijvorm van "
Aegidius", heeft bovendien nog de veel voorkomende namen 
Gil(l)essen, Gielen, Gehlen voortgebracht, zoals ook de bij ons zelden voorkomende vreemde koosvormen 
Gillet en 
Gillard.
Schyns, Schin(g)s /Schings/, verduitst 
"Scheins" (Aken) en vernederlandst 
"Schijns", stammen vast en zeker van een voornaam af.
In een tekst uit Hombourg van 1548, in 1561 aangehaald, staat 
schyn otten hoff, en het grafschrift op een kruis op het kerkhof van Montzen luidt: IHS DEN 25 MAY 1686 STARF DIE EEHRSAEME CATHARINA AHN HVISVROVW VAN SCHYN HONS RIP. De verlengings-
h in "eehrsaeme" en de 
a in "starf" 
/schtorf/ zijn Duitse elementen in een Brabantse tekst.
Frans Debrabandere 
(5) (1269) meent, dat deze naam door apocope van de Germaanse naam "
Schinhard" ontstaan is. Wij nemen aan, dat het om een aferesis, mogelijkerwijs met gelijktijdige samentrekking van de genitief-
s van het bepaald lidwoord, van "
Eginhard" gaat.
Stassen (vooral in Aubel) en 
Stas stammen van 
Eustasse, een bijvorm van 
Eustach. De Waalse naam "
Stassin" is een koosvorm van "
Stas".
Toussaint /Tosäng/ worden af en toe tot 
Tossings, Tossengs verduitst. De aanname dat 
Heiligers /Helejesch/ de vertaling is, is niet bewezen 
(6). we denken eerder dat deze naam van de Germaanse voornaam 
Hildeger, afgekort 
Hilger, afgeleid is en vervolgens door de volksetymologie met een diftong, een epenthetische "
i" en de "
s" van het genitief verrijkt werd. De afgeleide familienaam 
Hilgers komt vaak voor in de Eifel en iets minder in Eupen.
De aferesis 
Vaessen /Vosse/ is verbreid als 
Serwas, Servoz en de Romaanse vorm 
Servais.
Wintgens komt net als 
Corman(n) uit Baelen. Bij genealogisch Onderzoek heeft men verschillende wortels bij prominente burgers en ambtenaren uit deze oudste bank van het hertogdom Limbourg gevonden. In onze tijd komt de naam in België en het Duitse Rheinland vrij veel voor.
Win, afkorting van  
Winand, krijgt het plaatselijke toevoegsel -chen (vroeger -gen geschreven), met overgangs-t en de "s" van het genitief. De Kerkraadse variant "
Winkens" duidt, net als bei 
Linckens en 
Rinckens, op een bijvorm met epenthetische "
e" 
Wineken(s). 
Wynand(s), Weinand komen ten noorden van de Hoge Venen minder vaak voor; het
Latijnse genitief 
Winandy komt men af en toe in Aubel tegen.
(4) J. LINDEMANS, Brabantse persoonsnamen in de XII1' en XIV6 eeuw, Leuven 1947, p. 30.
(5) F. DFBRABANDERE, Verklarend woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, Brussel, 1993, verder aangevoerd met de naam van de auteur en de betreffende bladzijden.
(6) Annahme von R. DE LA HAYE, " FRANSTALIGE familienamen in Zuid-Limburg, in Limburgs Tijdschrift voor Genealogie, 20, 1992, S. 72, betwijfelt in L. WINTGENS, " De familienamen als getuigen van de historische taalcontacten rond het oude hertogdom Limburg )) (deel I), in Uvvrer Plat Jekald, Kerkrade 1993, S. 88.